» De Geuzen
In de middeleeuwen was Vlaanderen met vooral de steden Brugge, Gent en Ieper dé textielleverancier van Europa. Vanaf de 15de eeuw nam de concurrentie toe: niet alleen begonnen kleinere centra zoals Hondschoote en Nieuwkerke grote hoeveelheden lichte weefsels te produceren, ook Engeland ging zelf zijn wol bewerken. De bloei van de lakennijverheid kwam vooral de nieuwe klasse van de drapeniers ten goede. Zij controleerden het volledige productieproces en hadden eveneens de bestuurlijke macht in handen. Daar tegenover stonden de arbeiders die in grote armoede leefden. Deze groep werd enorm uitgebreid door de toevloed van vreemde arbeidskrachten.
Rond 1550 sloeg de crisis toe: de welvaart nam af, de werkloosheid steeg, de kloof tussen rijk en arm werd alsmaar groter, de sociale onrust nam toe. Het protest richtte zich niet alleen op de rijken, ook de Kerk deelde in de kritiek. Zij bezat heel wat landerijen en slechte tijden of niet, de renten, tienden en pachten moesten betaald worden. Ook tegen de handel in aflaten (kwijtschelding van zonden) nam het protest toe.
Geen wonder dat een nieuwe godsdienst, het Calvinisme, snel populair werd. De kerkelijke en wereldlijke overheden reageerden onmiddellijk en de aanhangers van het nieuwe geloof werden systematisch vervolgd met verbanning, in beslag name van bezittingen, gevangenisstraffen of zelfs de doodstraf. Vele hervormden vluchtten naar het buitenland; de handel en de nijverheid zakte in elkaar, hongersnood teisterde de achterblijvers. De nieuwe religie was echter niet te stuiten en vanwege het grote succes werden de predikingen buiten gehouden (hagenpreken). De repressie was zo meedogenloos dat de preken beschermd werden door gewapende milities.
Het succes van de hagenpreken, de grote populariteit van de predikers, de overmoed van sommigen van de leiders en de ellendige levensomstandigheden van de bevolking mondden uiteindelijk uit in een uitbarsting van geweld: de beeldenstorm. Op een paar dagen tijd (10 tot 15 augustus 1566) werden alle beelden in de kerken van de streek vernield.
Uit angst dat de zaak verder uit de hand zou lopen werd door Margareta van Parma een beperkte godsdienstvrijheid toegestaan. Na enkele dagen werden de toegevingen weer ingetrokken. Misnoegd besloten de geuzen om milities op te richten maar deze werden door de overheid in de pan gehakt. Philips stuurde daarop de hertog van Alva om orde op zaken te stellen. Alva richtte de ‘Raad van Beroerte’ (de bloedraad) op. Een golf van vonnissen en executies, waarbij steeds de bezittingen werden geconfisceerd, teisterde de streek . De beroemdste slachtoffers waren ongetwijfeld de graven van Egmont en Hoorn.
Noodgedwongen organiseerden de overblijvende geuzen zich in een guerrillalegertje dat opereerde vanuit de bossen: de bosgeuzen.
Een van deze groepen, onder leiding van Jan Camerlinck, drong op 11 januari 1568 de pastorie van Reningelst binnen en gijzelde er de pastoor, de onderpastoor en de koster. Na het plunderen van de kerk vluchtten ze met hun gijzelaars en hun buit naar Dranouter waar ze de pastoor gevangen namen en de kerk in brand staken. De bende trok verder naar Kemmel, Nieuwkerke en Nieppe om dan terug te keren naar Nieuwkerke. Nabij het Westhof werden de priesters uit Reningelst vermoord, de pastoor van Dranouter werd gespaard.
De bende werd in september 1568 nabij Kaaster gevangen genomen en alle leden werden op de markt van Ieper terechtgesteld.
Met Jan Camerlinck wilde men een voorbeeld stellen. Eerst werden zijn oren afgesneden. Daarop werd hij met een gloeiende tang genepen en vervolgens gegeseld. Gebonden achter een kar werd hij rond de markt gesleurd waarbij op elke straathoek opnieuw stukken vlees met een gloeiende tang werden losgerukt gevolgd door een geseling. Uiteindelijk werd hij op het schavot vastgebonden met een brandende ton pek boven zijn hoofd zodat hij levend verbrandde.