» Getuigenis (uit W.O. I) van André Houwen
Sing us a song
De vrouwen, die in Reningelst achterbleven, wasten voor de soldaten en verkochten souvenirs. Praktisch ieder huis was een winkel : prentkaarten, fruit, kant. Van alles. Ze mochten de hele dag door verkopen. De Engelsen betaalden goed. Ze hadden veel geld. Dat heeft al die vluchtelingen rechtgehouden. Als de soldaten hun pree getrokken hadden, dan moest het op tegen dat ze naar de tranchees trokken. Wij hadden thuis een café, zeven meter vierkant. Er kon daar veel volk in. Mijn zuster, die twee jaar en half jonger was dan ik, moest in ‘t café piano spelen. Ze leerde piano. Er waren goeie muzikanten bij de Engelsen, net zoals bij de Duitsers. Mijn zuster kon zingen van “It’s a long way”. “Allez, Mie Kadul, sing us a song “, zeiden ze tegen haar. Ze gingen dan rond en in geen tijd had ze drie-vierhonderd frank. Als ze naar de tranchees moesten, gingen ze om acht uur weg. “Fucking trenches” zeiden ze, al hun zakken uit op tafel en ze moesten dan nog eens zoveel bier of wijn hebben. Als het niet op was, zeiden ze: “Pak vast, little girl” en de kleine kreeg de rest. Ze had dikwijls meer dan dat ze betaalden. Ze moesten geen geld meer hebben. Als ze naar de tranchees gingen, waren ze er toch niets meer mee…
Windsels
Vrouwen wasten de kleren van de Engelse soldaten. ‘t Was geen plezierig werk, met al die luizen. Wij, kinderen, pakten al wat we krijgen konden. Schoenen. Je had ons moeten zien lopen, met onze kinderschoenen in die grote soldateschoenen. En windsels. Ik had zeker, zonder overdrijven, 15 tot 20 paar van die windsels. De schoonste hielden we voor ’s zondags. Dat waren er die we gevonden hadden van de officieren. Mijn broer Fernand was kwaad omdat zijn benen te dun waren om zulke windsels te dragen. Ze vielen altijd af.
Gevaarlijke toeren
We waren gewend geraakt aan schieten en bombarderen. Als we bommen hoorden fluiten, dan zagen we ze een tweehonderd meter vóór ons ontploffen. Van die bommen hadden we geen schrik meer. Een bom waarvan je dood gesmeten wordt, hoor je niet fluiten. Het lawaai komt dan pas later. Wij kinderen draaiden natuurlijk hele dagen rond de soldaten. Dwars door het park van het kasteel van Reningelst liep er een dubbele spoorweg naar Westouter. Daar reden van die kleine treintjes op, om munitie te voeren naar Dikkebus of Wijtschate. Er was een wagon met een rem erop. Dat was de onze! Daar hadden de Engelsen niets aan te zeggen. Ze mochten de slechte wagons hebben… Wij staken hem in de stallen van het kasteelhof met een ketting en een slot dat we gestolen hadden. Dat was nog niets! In de Klijte of in Dikkebus werden we meestal tegengehouden door de Engelse politie en teruggezonden. Ze vroegen wat we daar deden. Het is hier veel te gevaarlijk met al die bommen, zeiden ze. We zeiden hen dat we een beetje verder zouden gaan en dat de bommen ons dan niet meer konden deren. We waren niet bang van bommen. We hebben soms gevaarlijke toeren uitgestoken! Ik zou nu niet meer durven… We kapten een munitiebak open met een houweel. We legden een bom op de spoorweg om het kruit eruit te halen. Of we legden een bak kogels naast elkaar en dan met het houweel erop: bang, bang, bang.. We staken een pak kruit in brand en moesten het dan vlug neergooien. ‘t Was net een vuurberg. Een seconde telaat en je was verbrand. Hoe we nooit verongelukt zijn, weet ik niet.
Samen doodgevallen
We waren in Rouen gevlucht. Begin november 1918 kregen we papieren om terug te keren. En de 23e of de 24e zijn we hier toegekomen in Reningelst. Maar je had eens moeten zien hoe alles hier verwoest was: geen enkel huis stond nog recht. Een beetje later hebben we dan een barak gebouwd. Er was materiaal genoeg. Je moest maar afbreken en al wat je kon vinden was van jou: hout en platen en alles wat je nodig had. Met nieuwjaar van ‘19 wilden we eens naar Kemmel gaan. We waren van geen kleintje vervaard : we hadden al veel doden gezien. Maar… als we over de Klijte waren, vonden we een echte pest. Het was al dood wat we zagen: paarden, soldaten . Ze hadden de tijd nog niet gehad om ze te begraven. Sommige waren alleen met een hoopje aarde bedekt, anderen met een deken of een plaat. Soms stak een hoofd nog boven de aarde uit. Ik heb een Duitser en een Engelsman zien liggen, beiden met mekaars bajonet in hun lijf. Samen gestoken en samen doodgevallen… We zijn niet tot in Kemmel geraakt. Het stonk teveel. We zijn moeten terugkeren.
(Uit “Ooggetuigen” )